De  Kunstschilder

Jaap Schreurs

 

 

Menu
Home
De HOOGTEPUNTEN
De CATALOGUS
Geschreven over het werk
Geschreven over de persoon
Nieuws
Links
Tentoonstellingen overzicht
Contact
 
 
1996 - HET BINNENSTE BUITEN

HET BINNENSTE BUITEN

een overzicht van het oeuvre van Jaap Schreurs

Adrienne Quarles van Ufford

Jaap Schreurs (1913-1983) neemt als figuratief schilder een geheel eigen plaats in binnen de twintigste-eeuwse Nederlandse kunst. Zijn oeuvre is niet eenvoudig te plaatsen binnen de bestaande stromingen en eigenlijk is dit ook nooit zijn streven geweest. De mens, met al zijn zieleroerselen en gebreken, is zijn voornaamste bron van inspiratie geweest. Door de lichamelijke gesteldheid als spiegel van het innerlijk te laten fungeren, heeft Schreurs schepsels gecreëerd die ieder op hun eigen manier inzicht geven in wat het leven hen te bieden heeft gehad.

biografie

Jarenlang heeft Jaap Schreurs getwijfeld tussen zijn liefde voor de piano en die voor de teken- en schilderkunst. Van huis uit werd hij op beide terreinen gestimuleerd. Zijn vader, Jacobus Lambertus Keijzer, was naast vioolbouwer ook een van de kleinere meesters van de Haagse School. Hoewel Schreurs de keus pas definitief in de jaren vijftig maakte, was zijn toelating op de Haagse Koninklijke Academie in feite al doorslaggevend. Hij kwam daar op zeventienjarige leeftijd. Nadat hij deze opleiding voltooid had, zette hij zijn studie voort aan de Vrije Academie in dezelfde plaats. Bij wijze van aanmoediging werd hem een 'loge', een soort stipendium, aangeboden. Voor de duur van een jaar kreeg hij een eigen studio op de Academie, naast het voorrecht van alle faciliteiten gebruik te maken.

Na zijn studie vestigde Schreurs zich als kunstenaar, zonder zich veel aan te trekken van de gevestigde orde. Hij was een gedreven vakman. Naast schilderijen en tekeningen maakte hij etsen en gouaches. Hij werkte steeds alleen, soms naar modellen. Met andere kunstenaars onderhield hij geen noemenswaardige contacten.

Rond zijn twintigste jaar werd Jaap Schreurs door een oogziekte getroffen. Hij werd blind aan één oog zodat hij geen diepte meer kon zien. De sterke tweedimensionaliteit van veel van zijn schilderijen kan hiermee wellicht in verband worden gebracht.

Liever dan te exposeren concentreerde Schreurs zich geheel op zijn werk. Het zoeken van een galerie, het inlijsten van de schilderijen en alle organisatorische rompslomp die een tentoonstelling met zich meebrengt, vond hij tijdverspilling. Elke ochtend om 8 uur zat hij achter de ezel in zijn atelier. 's Avonds, wanneer zijn kinderen hun huiswerk maakten, zat hij nog te tekenen. De buitenwereld heeft tijdens zijn leven dan ook maar bij een drietal gelegenheden kennis kunnen maken met zijn kunst. De eerste expositie vond plaats in Hofwijck te Voorburg in 1949, een tweede tien jaar later in Utrecht en de laatste in het Drentse Norg in 1960.

In 1983, het jaar van het plotselinge overlijden van Jaap Schreurs, werd op initiatief van de Utrechtse schilderes Maria Prins een postume tentoonstelling georganiseerd in de Vara-studio's in Hilversum.

De enorme nalatenschap van honderden kunstwerken werd opgeslagen bij de familie. Na enige jaren begon men met inventariseren en catalogiseren en in 1991 werden de eerste stappen ondernomen om het werk naar buiten te brengen.

Dit resulteerde in 1992 in een eerste expositie bij Galerie Jester in Amsterdam, gevolgd door een tweede in november 1993. Een groot deel van het nagelaten oeuvre is opgenomen in de vaste collectie van Galerie Jester. Een aantal werken en de catalogi zijn daar permanent te bezichtigen.

 

Stijlontwikkeling

Jaap Schreurs schilderde aanvankelijk met olieverf op doek, maar later vooral met acrylverf op hardboard. Zijn werken zijn slechts bij hoge uitzondering gesigneerd en gedateerd. Op grond van de stijlontwikkeling is zijn oeuvre echter globaal in te delen in drie periodes. Elke periode heeft een eigen karakter, maar dat wil niet zeggen dat alle werken binnen een tijdvak een uniform geheel vormen. Naast de 'hoofdstroming' komen, zoals zal blijken, ook andere richtingen voor.

De figuren in het vroege schilderwerk (1935-1950) van Jaap Schreurs zijn plastisch uitgevoerd, met veel aandacht voor schaduwwerkingen. Zij zijn naturalistisch of een niet al te verre afgeleide daarvan en het lijkt of zij zijn ingebed in de wollige achtergrond. Het kleurpalet is opgebouwd uit overwegend donkere tinten, met een sterke voorkeur voor paars, bruin, rood en ook wel groen. In zijn begintijd heeft Schreurs naast figuurstudies relatief veel stillevens, (zelf-)portretten, bloemstukken, landschappen en stads-, of dorpsgezichten geschilderd. Toch ligt de kiem van zijn bewogenheid voor de mens al in het vroege werk besloten.

Een sluier van rust lijkt neergedaald over de schilderijen uit de periode daaropvolgend (1950-1965). Er bestaat een hele serie bustes, van vrouwen, mannen en kinderen, die allen eenzelfde pretentieloze sfeer uitstralen. De nekken zijn langgerekt, de ogen groot en dromerig. De contouren zijn met een stevige zwarte lijn aangegeven. In combinatie met de sterke tweedimensionaliteit levert dit een illustratief effect op. De toonzetting is licht en helder en het beperkte aantal kleuren is in vlakken aangebracht. De huid is wit tot grijsachtig en naast de achtergrond vormen vaak maar enkele onderdelen een kleuraccent: het rood van de lippen, het blauw van een kledingstuk, een pluk blond haar. De gouaches Blond Jongenskopje en Meisje dat trots haar blokfluit toont maken deel uit van deze serie.

Even lichtvoetig en illustratief van aard, maar geheel anders van opzet, is een aantal voorstellingen van beweeglijk pratende, spelende of fietsende mensen met uiterst dunne en langgerekte ledematen.

Geleidelijk aan krijgen de dromerige, geïdealiseerde figuren gezelschap van meer prozaïsche types. In de tweede helft van deze periode worden de gelaatsuitdrukkingen sprekender. Verzakte ogen of een dikke neus beheersen het gezicht, dat wel gevangen lijkt binnen de donkere contourlijnen. De kleuren zijn fel en rijker geschakeerd, terwijl de verf pasteus is opgebracht. Naast koppen komen halffiguren en figuren ten voeten uit voor.

In een overgang naar de derde periode doen zich gevoelens als angst en radeloosheid voor, maar zij zijn bewegingsloos en zonder veel interactie weergegeven.

Dat is wel anders in de laatste fase (1965-1983), waarin alles ondergeschikt gemaakt wordt aan de emotionele lading. Glad geschilderd en met sombere kleuren in verschillende nuances, komen de werken op je af. De zeggingskracht van de figuren is overweldigend, of zij het nu uitgillen in wanhoop of juist berusten in hun lot. Of zij nu eenzaam en afgeleefd zijn, of niets beters te doen hebben dan het afwachten van beter tijden, zij tonen dit zonder veel omhaal. Er is een onderscheid tussen verhalende voorstellingen die in een driedimensionale omgeving gesitueerd zijn, (zoals De Vrouw in de Regen) en personages die voor een ondergeschikte achtergrond geplaatst zijn (zoals de vogelachtige Vrouw met een Klein Meisje). Die achtergrond is in de regel een gekleurd vlak, opgebouwd uit honderden, duizenden toetsjes.

Door onbelangrijke voorwerpen of onderdelen een contrasterende kleur te geven, wordt hieraan een nieuwe waarde toegekend. Het paarse blaadje, dat voor het Echtpaar is uitgewaaid, staat in contrast met de gedempte grijs-groene tinten waarin de rest van de voorstelling is uitgevoerd.

De betekenis van het afgebeelde wordt soms ook versterkt door het enorme formaat van het schilderij. Zowel De Voeten als De Wanhopige Vrouwen hebben afmetingen die de twee meter overschrijden.

Niet alle werken uit deze periode zijn echter in zwaarmoedige kleuren geschilderd. De Gouden Vogel en Het Stille Feest, zijn laatste schilderijen, stralen in een oranje gloed. Maar ook in bijvoorbeeld de Vrouw met Rode Kan uit 1981 voeren heldere kleuren de boventoon.

In zijn gouaches doen zich nagenoeg dezelfde ontwikkelingen voor als in zijn geschilderde werk. Afwijkend is hier echter het zeer gevarieerde kleurgebruik, dat samen met de natuurlijke helderheid van het medium zorgt voor een frisheid, die niet voorkomt op zijn olie- of acrylverfstukken.

Schreurs' tekeningen zijn onderling zeer verschillend van aard. In veel gevallen zijn het schetsen of voorstudies voor de schilderijen. Ook zijn er veel modelstudies op papier. De duidelijke contouren uit het schilderwerk zijn terug te vinden in zijn tekentechniek.

De ets geeft van nature een kwetsbaar resultaat. Die zachtheid van de lijnen vergroot de aandoenlijkheid van het voorgestelde. Schreurs beeldt een grote verscheidenheid aan onderwerpen uit in dit medium. Een aantal etsen zijn (voor-)studies, maar andere, als de Verbaasd Opzij Kijkende Man en de Danser met Danseressen staan op zichzelf.

 

Thematiek

Door de jaren heen gaat Schreurs' belangstelling vooral uit naar de mens in al zijn hoedanigheden en gemoedstoestanden. Alleen, met z'n tweeën, met z'n drieën, of in groepsverband, als onderdeel van een vertelling of als eindproduct van een bewogen leven, de menselijke figuur staat centraal. Een aantal motieven komt in elke fase terug. De confrontatie tussen de generaties wordt op eindeloos veel manieren uitgebeeld, net als de relaties tussen man en vrouw, moeder en dochter. Ook religieuze onderwerpen komen vaak voor, al zijn zij in het late werk soms niet op het eerste gezicht als zodanig te herkennen omdat zij vertaald zijn in een universele beeldentaal. Zo is uit het schilderij De Voeten de culminatie van het menselijk lijden af te lezen. Voorstudies, zoals Aan de Voeten van het Kruis, tonen dat Schreurs gefascineerd was door de voeten van de gekruisigde Christus. Door de voeten in een andere context te plaatsen heeft Schreurs een nieuw symbool geschapen.

De modelstudies van minderbedeelden, gebrekkigen en ouden van dagen uit de vroegste periode, vinden hun weerklank in latere voorstellingen met soortgelijke figuren. Het Bejaardentehuis, waarvan bekend is dat het in 1979 gemaakt werd, toont een zevental mensen. Aan het eind van hun bewogen levens gekomen, staan zij te kijk. Tegelijkertijd kijken zij terug en ieders geschiedenis ligt in die blik besloten. De een is verzonken in zijn herinneringen, de ander loert achterdochtig of angstig naar de beschouwer. Een vrouw heeft zich ontkleed. Alleen haar linker been is nog bedekt met een afgezakte kous, die een groot gat heeft aan de teen. De onbeholpenheid van deze slobberkous springt in het oog, doordat de paarse kleur afwijkt van het overigens blauwgroene kleurschema. De rode lippen en het oogwit van de man die zich achteraan, links van het midden bevindt, vallen om dezelfde reden op.

In sommige werken is het lichaam niet meer dan een optelsom der delen. De symmetrie is verdwenen. Ogen, armen en benen houden geen verband meer met elkaar. Niet meer dan toevallig behoren zij tot hetzelfde lichaam, samengebracht door het noodlot.

De Opgebruikte Vrouw kijkt langs de beschouwer heen. De ene hand actief opgeheven, de andere gelaten afhangend langs het lichaam, lijkt zij inmenging van buitenaf te willen weren. Het is alsof haar navel, in de door het leven getekende buik, haar spreekbuis is. De doorleefde buik, die in allerlei variaties ook in ander werk voorkomt, is dan nog de meest menselijke vervorming. Veel andere mankementen zijn meer symbolen van onmacht dan 'bestaande' afwijkingen. Dit zichtbaar maken van de geestelijke gesteldheid door de 'ver-uiterlijking' van het innerlijke, door het binnenste naar buiten te keren, heeft Schreurs zelf eens als psychologisch realisme betiteld.

De man in Het Echtpaar met Half Been, is dan ook niet alleen vanwege de lengte van zijn onvolgroeide ledemaat benadeeld. De ene arm is korter dan de andere. Hij heeft een willekeurig aantal vingers en tenen en op de plaats van zijn rechter oog gaapt een gat. De hand die de vrouw hem toesteekt telt maar vier vingers, terwijl haar andere arm geheel ontbreekt. Beiden hebben de voor Schreurs karakteristieke vogelachtige benen, die aan de zijkant van de romp zijn aangezet. De voeten, met de hoge wreef en drie of vier tenen, lijken wel kippenpoten. Het heeft er alle schijn van dat deze lichamelijke ongemakken een weerspiegeling zijn van hun mentale gesteldheid.

Aan het eind van zijn leven zocht Jaap Schreurs naar iets wat hij 'het licht in een vervulde stilte' noemde. Zijn laatste twee werken, De Gouden Vogel en het (onvoltooide) Stille Feest worden beide gekenmerkt door een gulden gloed. Op het eerstgenoemde werk contrasteert de stralende gouden vogel met de zacht belichte, in zich zelfgekeerde gezichten van drie in het zwart geklede mensen. Het strijklicht, dat van linksboven komt, roept een geheimzinnige sfeer op. Twee kinderen, waarvan er een de vogel ophoudt, hebben zich vóór het schijnsel opgesteld. Ook de figuren van Het Stille Feest gaan allen in het zwart gekleed. Hun houdingen zijn echter veel minder statisch en zij worden omstraald door een glanzend licht. Het is bijna wat Schreurs bedoeld moet hebben. Op de dag dat hij besefte hoe hij het schilderij volgens het concept van de vervulde stilte zou kunnen voltooien, stierf Jaap Schreurs, zodat hij het nooit ten uitvoer heeft kunnen brengen.