Jaap Schreurs: een schuwe schilder met zinderende zeggingskracht. Inleiding Van 16 september tot 20 november 2000 loopt in het prentenkabinet van Museum Amstelkring ‘Ons Lieve Heer op Solder’ de tentoonstelling De Profundis. Uit het omvangrijke oeuvre, dat Jaap Schreurs bij zijn plotseling dood in 1983 naliet, is een selectie gemaakt. In overleg met zijn weduwe Agneta Algra-Schreurs hebben directeur/conservator Guus van den Hout en adjunct-conservator Robert Schlemans uit haar nalatenschap een keuze gedaan. De geëxposeerde schilderijen, tekeningen en het grafisch werk zijn uitgezocht op grond van het door de directie gevoerde tentoonstellingsbeleid. Dit beleid houdt in dat ernaar gestreefd wordt regelmatig werk te tonen van negentiende of twintigste-eeuwse kunstenaars die een band met Amsterdam en/of het Museum hebben. Het werk dient affiniteit met religie (in de breedste zin van het woord) uit te stralen of kan specifieke religieuze thema’s behandelen. De kunstenaar Jaap Schreurs (1913-1983) Zijn Haagse jaren (1913 - 1951) Jaap Schreurs is geboren in Den Haag en heeft daar ook een belangrijk deel van zijn leven doorgebracht. Evenals zijn vader, Jacobus Lambertus Keijzer, schilder uit de Haagse School èn violist/vioolbouwer, valt het hem moeilijk een keuze te maken tussen muziek en beeldende kunst. Rond zijn zeventiende jaar echter, laat hij het idee om concertpianist te worden varen en kiest voor de opleiding tot tekenleraar. Er heerst op dat moment niet alleen een crisis op sociaal-economisch vlak maar ook in het kunstonderwijs. Uit een krantenartikel1 (hoogstwaarschijnlijk daterend uit 1928) valt op te maken dat het kunstonderwijs reorganisatie behoeft, ja zelfs het liefst geheel op de schop moet. Daar worden dan ook daadwerkelijk in de daarop volgende jaren veel veranderingen doorgevoerd. Dit verhaal illustreert de onrust die heerst in het kunstonderwijs in de periode dat Jaap Schreurs zijn opleiding aanvangt en afrondt. In verschillende publicaties wordt vermeld dat hij aan de Academie van Beeldende Kunsten èn de Vrije Academie in Den Haag gestudeerd heeft. Uit archiefonderzoek van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (ondergebracht in het Haags Gemeentearchief) is dan niet aan te tonen. In de leerlingenadministratie komt hij noch onder zijn moeders, noch onder zijn vaders naam voor. De Vrije Academie is pas in 1947 opgericht. Helaas valt niet meer na te gaan waar hij opgeleid is, maar dat hij een goed vakman was staat buiten kijf. Hij neemt de moeilijke beslissing zich als beeldend kunstenaar te vestigen. In de praktijk betekent dit een pover bestaan want "in het Nederland van de tweede wereldoorlog blek beeldende kunst een zaak voor een select gezelschap".2 Omdat hij zich geen modellen kan veroorloven, is hij aangewezen op mensen uit de dak- en thuislozenopvang van het Leger des Heils. Zijn fascinatie met de zelfkant van de samenleving, met lelijke of kansloze mensen behoudt hij zijn hele leven. Deze vrij van maatschappelijke regels of burgerlijke moraal levende mensen, tracht hij in hun diepste wezen uit te beelden. Hij wil wezenlijke emoties schilderen. Inspiratie put hij uit het grafisch werk van Pieter Breughel de Oudere en het Issenheimer Altaar van Matthias Grünewald. Deze voorbeelden heeft hij altijd binnen handbereik. Maar in zijn atelier ligt ook de catalogus van de fototentoonstelling The Family of Man, gehouden in 1955 in het Museum of Modern Art in New York. Hier zijn het vooral portretten van mensen die de sporen van het leven dragen die hem aanzetten tot schilderen. Geleidelijk aan begint hij zich los te maken van het sociale en artistieke milieu waaruit hij afkomstig is. Hij werkt onafgebroken, maakt naast schilderijen en tekeningen ook etsen en gouaches. Hij onderhoudt géén kontakten met andere kunstenaars. Hij zoekt het isolement. De volgende woorden van de Franse dichter Pierre Emmanuel kunnen op Jaap Schreurs van toepassing zijn: "Wat heb ik te verdedigen? Mijn innerlijk leven. Daarin leef ik in vrijheid. Daarin begrens en vind ik mijzelf: het is mijn begin en mijn einde. Daardoor ben ik een individu en tezelfdertijd diep verbonden met anderen. Zonder dat innerlijke leven verlies ik mezelf, wordt ik een speelbal van invloeden buiten mij".3 Hij laat zich niet door de kunststromingen van zijn tijd beïnvloeden. Mogelijk door alle onrust en troebelen waarmee hij in zijn studietijd te maken heeft gehad. Ook zou het kunnen zijn dat zijn blindheid aan één oog, veroorzaakt door loslating van het netvlies, hem terugwerpt op zichzelf. Hij ziet geen diepte meer wat voor een schilder een ontstellende handicap moet zijn. Hoe moet hij zijn wereld uitbeelden en vormgeven? Hoewel Jaap Schreurs in zelfgekozen isolement werkt, zonder zich actief bezig te houden met stromingen, of -ismen wil dat niet zeggen dat zijn werk geen ontwikkeling doormaakt. Hij schildert het ene doek na het andere, tekent met veel aandacht voor detail en zoekt voortdurend naar een eigen stijl en techniek. Op grond van die stijlontwikkeling is zijn werk nu min of meer in te delen in drie periodes: 1930 - 1950 1950 - 1965 1965 - 1983 HIER KOMT ILLUSTRATIE: Christus gekruisigd Hierbij moet aangetekend worden dat geen enkele periode strak af te bakenen valt omdat naast de ‘hoofdstroming’ ook andere richtingen voorkomen. Over zijn stijl en techniek kan gezegd worden dat hij tot ongeveer 1950 naturalistisch blijft schilderen..Meestal werkt hij met olieverf op doek of paneel, de figuur plastisch uitbeeldend door gebruik van schaduw. Een vrij traditioneel picturaal kunstenaar dus, in wiens werk donkere tinten domineren. Er vallen invloeden te bespeuren van Jan Sluyters, Permeke, de Bergense en de Latemse School. Nooit, ook niet in zijn latere werk, zal hij de verbondenheid van vorm aan het organische van de natuur verbreken. Alsof er geen Cézanne geleefd had, met zijn zoektocht naar de wetmatigheid in de natuur. Alsof er geen ontwikkelingen in de beeldende kunst zijn, waarbij de natuur uiteindelijk helemaal verbannen wordt. De Utrechtse jaren (1951 - 1983) In 1951 verhuist Jaap Schreurs naar Utrecht en daar zal hij tot aan zijn dood wonen en werken. Rond 1950 begint zijn stijl te veranderen. Door vormen te vereenvoudigen komt hij tot stilering. Mensen worden niet meer m hun normale proporties weergegeven. Zij krijgen gerekte lijven, lange nekken en uitvergrote ledematen en organen. Zij worden in stevige zwarte contourlijnen gezet. Hij schildert figuren met grote in zichzelf gekeerde ogen. Donkere tinten maken plaats voor lichtere kleuren, die in grote vlakken worden opgebracht. Hij experimenteert met zijn materiaal en stapt uiteindelijk helemaal over van olieverf op doek of paneel naar acryl op hardboard. Zijn composities worden gekenmerkt HIER KOMT ILLUSTRATIE: Doornenkroon door een sterke tweedimensionaliteit en een beperkt palet. Het werk uit deze fase ademt rust en roept een dromerige sfeer op. Aangezien zijn werk zelden of nooit gedateerd is valt het niet mee exact aan te geven wanneer de veranderingen in zijn emotionele handschrift optreden. Als we ervan uitgaan dat zijn onderwerpkeuze nauw samenhangt met zijn persoonlijke beleving en dat hij zijn thema's aan het leven ontleent, dan zou je zeggen dat rond 1970 de rust verdwenen is. Vanaf 1965 gebruikt hij vlak naast elkaar liggende donker groene, bruine, grijze en paarse tinten als achtergrond voor zijn figuren. De verf brengt hij in talloze kleine toetsen op, maar ondanks de korrelige textuur ontstaat een gelijkmatig beeld. Hij roept een sfeer van eenzaamheid en verlatenheid op door de tonaliteit slechts hier en daar te doorbreken met kleuraccenten en door de figuren bewegingloos en zonder interactie neer te zetten. Na 1970 maakt ingehoudenheid plaats voor heftige expressie. Het kleurgebruik wordt bonter. Groter contrast in kleur en vorm geeft het werk een nieuwe dynamiek. In de vele voorstudies voor een project dat later door zijn weduwe de ‘Godzoekers’ genoemd wordt, zijn deze veranderingen goed zichtbaar. Aan het thema ‘Godzoekers’, dat hem jarenlang bezighoudt, is de titel van de tentoonstelling De Profundis ontleend. Uit psalm 130 ‘Een lied uit de diepte’ spreekt zowel wanhoop van de in nood ten hemel schreiende, als hoop en wachten op verlossing. HIER KOMT ILLUSTRATIE: Aan de voeten van het kruis Een ander belangrijk thema is de kruisiging van Christus. Op de tentoonstelling zijn tekeningen, gouaches, acryl- en olieverf-schilderijen te zien. Indrukwekkend is een studie in acryl op papier, getiteld ‘Aan de voeten van het kruis’. Hierop is de gekruisigde Christus teruggebracht tot enorme vervormde voeten die aan een boom genageld zijn. De afsnijding en het hoog in het vlak plaatsen van de voeten halen de laag afgebeelde vormen dichtbij. Hiermee heeft hij Christus’ lijden abstract, in een eigen beeldtaal, samengevat. Van belde thema’s zijn in Museum Amstelkring ‘Ons’ Lieve Heer op Solder slechts studies te zien, omdat het formaat van de uiteindelijke schilderijen om veel ruimte vraagt. Eén monumentaal schilderij (110x122 cm) wordt tentoongesteld: ‘de gouden vogel’. Het is het laatste werk dat Jaap Schreurs vóór zijn plotselinge dood voltooide. Hij zag het zelf als een keerpunt in zijn schildersleven. Het moeizame gevecht om kleur en licht te schilderen, lijkt hij gewonnen te hebben. Zijn zoektocht om met de middelen die hem ten dienste staan uit te drukken wat niet zegbaar is, lijkt tot een bevredigend resultaat te leiden. Helaas is deze nieuwe ontwikkeling abrupt afgebroken. Zijn onverwachte dood heeft een enorm oeuvre aan het licht gebracht. Gedurende zijn hele schildersleven heeft Jaap Schreurs zelden of nooit geëxposeerd. Volgens zijn weduwe omdat hij dat wel later zou doen, als hij geen inspiratie meer had en uitgeschilderd was. Zijn dochter Nelleke is van mening dat het te maken heeft met een ervaring vlak na de oorlog. Van zijn eerste tentoonstelling in Voorburg (1949) werd een doek met drie naak- HIER KOMT ILLUSTRATIE: De Gouden vogel naakten verwijderd. Hij heeft zich dat erg aangetrokken. Kritiek maakte hem ongelukkig en uiteindelijk zo schuw dat hij zijn werk niet graag aan de buitenwereld prijsgaf Hij werkte echter gedreven door omdat, zoals zijn dochter Paula het omschrijft, ‘de lading om ontlading vroeg’. Een klein deel van dat werk is tot 20 november in het prentenkabinet van ons museum te zien. Annemiek van Soestbergen 1 Haags Gemeentearchief, inv.nr.553 Krantenartikel ‘Het onderwijs aan Academies voor Beeldende Kunsten’, was getekend P. 2 Literatuur: H.van Galen-Last, Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 14, Bussum 1979, Het cultureel-maatschappelijk leven in Nederland 1918 - 1940, pag. 30 3 Ch.Wentinck, Kunstgeschiedenis der Nederlanden, deel XI, pag. 1936. Literatuur Drs. A.Quarles van Ufford, ‘Het binnenstebuiten, een overzicht van het oeuvre van Jaap Schreurs’, Vernisage III Nr.7, 1996, pag. 38 - 39. Dr. A.Schreurs, ‘Leeft Jezus nog in de kunst? Op Zoek naar oude symboliek in een tentoonstelling,over het beeld van Christus in de hedendaagse Kunst’ Psyche en Geloof, VI, 1995 nr.4 en In-de-marge, IV, 1995 nr.2 pag. 24-33 Drs.K.Laansma, ‘De eeuwige vragen van Jaap Schreurs’, opennigsvoordracht bij de overzichtstentoonstelling in Stadsmuseum Woerden 1994. Jan van Es, ‘Verrassendngen wendigen in het schilderwerk van Jaap Scheurs’, Woerdense Courant 1994. Drs. P.van Lint, ‘De welsprekendheid van het zwijgende protest’, artikel bij de tentoonstelling in Jester Gallery in Amsterdam in 1992. Fatou Keita, ‘Jaap Schreurs ou l’eloquence de la protestarion silencieuse’ New Horizon, nr.8,1993, pag.28-29. Verslaggever, ‘Unieke collectie schilderijen in Utrecht ontdekt’, Dinsdagblad (Algemeen Dagblad), 26 april 1983. Dr. A.Schreurs, ‘Jaap Schreurs 1913 - 1983’. Foto’s: Dr. Agneta Algra-Schreurs Bovendien heb ik voor dit artikel geput uit het interview dat de IKON-radio met de weduwe en twee dochters van Jaap Schreurs opgenomen heeft op 20 september j.l. in het prentenkabinet van ons museum. Ik bedank Dr. Agneta Algra-Schreurs, Nelleke Oosten-Schreurs en Paula Schreurs voor de prettige samenwerking. |